Wat speelt er nu bij ShareValue?

Jimi Jimi / 09-01-2023

3 minuten lezen

Snel een flexibele en simpele image hosting oplossing opzetten in Azure, hoe doe je dat? Er zijn natuurlijk veel verschillende opties. In deze blog gebruik ik een Storage Account en een Content Delivery Network (Front Door and CDN profiles). De combinatie het storage account en het CDN geeft de mogelijkheid om grote hoeveelheden afbeeldingen en andere bestanden zo snel mogelijk bij de eindgebruiker te krijgen.

Voor dit stappenplan is er vanuit gegaan dat er al een Azure subscription met de benodigde opties is opgezet en basiskennis van de Azure portal bekend is. Volg deze link voor meer informatie over het opzetten van een Azure subscription.

Stap 1: een storage account in Azure opzetten

Voeg een nieuw Storage Account resource toe aan je Azure subscription. Maak hier indien gewenst een nieuwe resource groep voor aan. De volgende instellingen zijn belangrijk:

  • Network access: Enable public access from all networks
  • Network routing: Microsoft routing

Zodra het storage account is aangemaakt, ziet de overview pagina van deze nieuwe resource er als het goed is ongeveer zo uit:

​Afbeelding 1. De overview pagina van deze nieuwe resource

Klik vervolgens aan de linkerzijde van het scherm onder Data management op Static website. Activeer op deze pagina de static website optie. Vervolgens zie je hier dat er een nieuwe Azure Storage container is aangemaakt, $web. Daarnaast is ook een Primary endpoint aangemaakt, hiermee kan overal op het internet de $web folder worden bereikt.

Afbeelding 2: Een nieuwe Azure Storage container

Wanneer er afbeeldingen of andere bestanden aanwezig zijn in de container, zijn deze nu al te bereiken met de volgende url:

{Primary endpoint}/{document name}

Praktisch is dit alles wat nodig is om afbeeldingen te hosten op Azure, maar het kan nog beter!

Stap 2: het Content Delivery Network aanzetten

Een van de opties van het nieuwe storage account is Azure CDN. Klik aan de linkerzijde van het scherm onder Security + networking op Azure CDN.

Creëer hier een nieuw endpoint. Verzin een naam en maak een keuze voor Pricing tier. Voor nu is “Microsoft CDN” voldoende. Het CDN endpoint name is het subdomein dat bij het opvragen van de afbeeldingen in de url zal staan: {subdomein}.azureedge.net, tenzij een ander domein als endpoint gebruikt wordt, hierover onderstaand meer informatie.

Afbeelding 3: New endpoint

Nu kunnen de afbeeldingen via het CDN endpoint worden gedownload:
{subdomein}.azureedge.net/{document name}. Bijvoorbeeld sharevalue.azureedge.net/logo.png

Op het eerste gezicht ziet het resultaat er misschien hetzelfde uit, maar de voordelen van een CDN zijn op grotere schaal pas echt van toepassing. Standaard distribueert Azure CDN wereldwijd de inhoud van het storage account. Zo worden op meerdere servers over heel de wereld afbeeldingen in caches vastgehouden, met als doel om de eindgebruiker, waar dan ook, zo snel mogelijk van dienst te kunnen zijn.

Stap 3: het CDN configureren

Open voor meer opties voor het configureren van het CDN het endpoint waarmee je de bestanden wilt aanroepen. Mogelijk moet je hier nog een nieuw endpoint aanmaken, dit kan door op het + icoon links boven te klikken.

Afbeelding 4: Configureren van het CDN

Aan de linkerkant zijn vervolgens meerdere opties te zien:

Afbeelding 5: Opties voor het configureren van het CDN

Onder Custom domains kan een eigen domein gebruikt worden, in plaats van de standaard gegeven {subdomein}.azureedge.net.

Een aantal opties die veel impact kunnen hebben op de performance zijn:

  • Compression (al is het ook slim om hier zelf iets voor te implementeren, zoals automatische thumbnail generatie via event grid)
  • Caching rules
  • Optimization (voor complexere opstellingen, niet geschikt voor static website)

Stap 4: afbeeldingen uploaden naar het storage account

Voor het uploaden van bestanden naar het storage account zijn veel opties. Hier is een voorbeeld van code voor het uploaden van een bestand in C#:

​Afbeelding 6: Voorbeeld code voor het uploaden van een bestand in C#

In dit voorbeeld wordt gebruik gemaakt van de packages: Azure.Storage.Blobs van Microsoft, en Mimemapping van Matthew Little.

Zo heb je in 4 stappen een oplossing voor image hosting in je web applicatie! Naast deze opstelling zijn er natuurlijk nog veel meer mogelijke keuzes. Met deze oplossing zal je niet snel worden gelimiteerd in capaciteit, en zal de response time voor de meeste doeleinden zeer snel zijn.

Michiel Michiel / 23-06-2022

3 minuten lezen

Vorige maand was alweer de zesde Tech Thursday die ik organiseerde en de tweede die ook toegankelijk is voor iedereen die geïnteresseerd is; waarom zouden we stoppen met delen bij de voordeur?

Terug naar het onderwerp van de laatste sessie: testen, testen en testen. Aan de titel van het blog kan je lezen dat er één keer testen afgevallen is. Waar ik het bij mijn presentatie over de drie bekendste frameworks had: MS-Test (v2), nUnit en xUnit, spits ik me nu toe tot twee andere interessante ontwikkelingen. Over bUnit heb ik toen ook al gesproken, maar aan het eind van mijn presentatie werd ik door een externe deelnemer gewezen op een andere package, Stryker Mutator.

bUnit

bUnit

Ik ga het echter eerst over bUnit hebben. Met bUnit kan je Blazor-componenten testen en het werkt altijd in combinatie met één van de andere drie testframeworks. Met bUnit is de Blazor-cirkel rond: van Back-End tot Front-End kan het geheel in C# opgezet worden, inclusief alle (unit)testen.

bUnit is dus bedoeld om een component te renderen en hier acties op uit te voeren en te testen of de output dan aan de verwachting voldoet. En dit kan meegenomen worden in een build pipeline.

Testen met bUnit kan in een normaal C# bestand (.cs) of in een Razor bestand (.razor).

Het voordeel van Razor bestanden is dat het volgende mogelijk is:

 

@inherits TestContext;

@code   
{

    [Fact]
    public void HelloWorldComponentRendersCorrectly()
    {
        var cut = RenderComponent<HelloWorld>();
        cut.MarkupMatches(@<h1>Hello world from Blazor</h1>);
    }
}


De markup kan dus gewoon door middel van het @ teken toegevoegd worden zonder allerlei andere escape tekens. Daarnaast negeert bUnit allerlei opmaak binnen HTML zoals tabs, spaties en enters.

Wil je echter gebruik maken van testen in Razor, dan is het handig om niet met het framework te beginnen (dus niet bijvoorbeeld een xUnit Test Project aanmaken), maar met een ASP.NET Core Empty project. Vervolgens voeg je de gebruikelijke NuGet packages toe om te testen.

Met C# 11 wordt het wellicht weer makkelijker om gewone C#-bestanden te gebruiken, omdat daar een interessante manier wordt geïntroduceerd die “raw string literals” heet .

 

var location = $$"""
   You are at {{{Longitude}}, {{Latitude}}}
   """;


 

Door drie quotes (of meer) te gebruiken, wordt een “raw string literal” gemaakt. Daarnaast heeft het aantal dollartekens aan hoeveel accolades er nodig zijn voor string interpolation.

Zoals het voorbeeld laat zien, is het niet gelijk aan bovenstaande code, maar hierdoor kan het gebruikt van C#-bestanden wel een overweging zijn.

Meer informatie over bUnit vind je hier.

Stryker Mutator

Stryker Mutator

Dat delen met iedereen een voordeel blijkt te hebben, geeft dit deel van de blog wel aan. Stryker was voor mij onbekend en deze interactie was precies waar ik naar zocht toen ik de Tech Thursday toegankelijk wilde maken voor iedereen.

Stryker Mutator is een project van InfoSupport met het doel om de kwaliteit van unit tests te verhogen. Stryker Mutator maakt aanpassingen aan je code waardoor er mutanten ontstaan. Goede unit tests zouden vervolgens moeten falen om gemuteerde code te ontdekken. Als (alle) unit tests slagen dan betekent dit dat de gewijzigde code niet afgedekt wordt door de unit tests.

Een simpel voorbeeld is de volgende code:



public bool IsAdult(int age)   
{
    return age >= 18;
}


 

Stryker zal deze code muteren door de code te wijzigen in:



public bool IsAdult(int age) 
{
    return age < 18;
}



 

Als je bovenstaande code test, dan krijg je nu een omgekeerd resultaat waardoor je test faalt en de mutant wordt uitgeschakeld.

In combinatie met een goede code coverage tool (zoals bijvoorbeeld SonarQube), is dit een waardevolle tool die ingezet kan worden bij Pull Requests: Stryker kan ingezet worden in build pipelines. Dan wordt niet alleen de code coverage gecontroleerd, maar ook de kwaliteit van de unit test.

Voor meer informatie over Stryker klik hier. Wijzigingen die Stryker Mutator allemaal kan doen, vind je hier en de NuGet package staat hier.

Michiel Michiel / 05-04-2022

4 minuten lezen

EF Core 6

Entity Framework Core 6 is gelijktijdig met .NET 6 gelanceerd, namelijk afgelopen november (2021). Daarmee heeft EF Core 6 net als .NET 6 Long Term Support (LTS). EF Core 6 heeft natuurlijk veel wijzigingen ten opzichte van EF Core 5. Een aantal opvallende wijzigingen neem ik door in deze blog. Ook kijk ik vooruit naar november 2022, waar EF 7.0 wordt aangekondigd. Wat kan je daarvan verwachten?

Temporal tabellen

Met Temporal tabellen kan je versies toevoegen aan een bestaande tabel. EF maakt dan een tweede tabel aan met validatiedatums voor de opgeslagen data. Deze temporal tabel kan volledig geconfigureerd worden. Uiteraard kan deze tweede tabel ook gewoon doorzocht worden. Om deze data op te halen zijn er specifieke functies binnen EF beschikbaar.

Momenteel is deze functie alleen beschikbaar binnen Microsoft databases, maar er is ook “third-party” ondersteuning voor PostgeSQL. Meer informatie over Temporal tabellen vind je hier.

Migration Bundles

Met migration bundles kan je één of meer migraties bundelen tot een executable die je kan geïmplementeerd kan worden in een CI/CD omgeving. De functie is enigszins vergelijkbaar met DbUp, al zou ik zelf toch nog eerder DbUp gebruiken dan deze functionaliteit. Bij DbUp zet je alle SQL scripts in een aparte folder en stel je deze in als embedded resource. Een tip hier is om die folder in z’n geheel te markeren als embedded resource door wildcards te gebruiken in het .csproj bestand.

Meer informatie over migration bundles vind je hier. Meer informatie over DbUp staat hier.

Migration Bundles

Pre-convention modelconfiguratie

Door in je DbContext class ConfigureConventions te overschrijven, kun je standaard modelconfiguratie toevoegen. Op basis van het type kan je standaardconfiguratie, zoals string-lengte, unicode en de precisie van decimalen bepalen voor het gehele model.

Met deze configuratie kan je ook converters toevoegen en ook properties bij voorbaat uitsluiten.

Meer informatie over pre-convention modelconfiguratie, vind je hier.

Pre-convention modelconfiguratie

UnicodeAttribute

Met deze attribute kan je aangeven of een property Unicode is of niet. Dit kon je natuurlijk al aangeven in de Entity Type Configuratie, maar niet als attribute. Dat kan nu dus wel.

Standaard zet EF Core string properties om naar Unicode, dus deze attribute is vooral bedoeld om Unicode uit te zetten. Als een database alleen Unicode type accepteert, dan wordt het attribute genegeerd.

UnicodeAttribute is onderdeel van het NuGet-package Microsoft.EntityFrameworkCore.Abstractions.

UnicodeAttribute

Model building verbeteringen

Er zijn nog verschillende andere verbeteringen, waaronder betere ondersteuning van conversies, zodat je aan kan geven hoe je enums wilt opslaan. Ook is het makkelijker geworden om many-to-many koppelingen te configureren.

Wat er nog meer aan verbeteringen in EF Core zitten, vind je hier.

Model building verbeteringen: de kortste configuratie van meer-op-meer-koppelingen

EF7

In november 2022 komt EF7 uit, gelijktijdig met .NET 7. Net als .NET 7 heeft deze versie geen LTS. Het is ook de eerste versie waar Core uit de naam verdwenen is; er is nu geen verwarring meer met oude versies aangezien de laatste “oude” versie ook een versie 6 had. EF7 borduurt weer verder op EF Core 6. Hoewel nog niet alle wijzigingen duidelijk zijn, is er al wel duidelijk wat er in de planning zit:

JSON-Kolommen

JSON-kolommen zijn kolommen waarin JSON-tekst wordt opgeslagen. De bedoeling is dat de JSON properties gemapt kunnen worden naar de properties in de entities.

Meer informatie over JSON kolommen vind je hier.

Bulk Updates

Een ander voorstel voor EF7 zijn “bulk updates”. Zonder data in het geheugen te laden, kunnen dan veel regels bijgewerkt worden.

Meer informatie over bulk updates vind je hier.

Grafische User Interface

Dit voorstel gaat over betere ondersteuning voor Windows Forms en .NET MAUI. Het is namelijk niet altijd eenvoudig om de technieken met elkaar te verbinden. In EF7 wordt de ervaring van in EF Core en in Visual Studio verbeterd. In de basis gaat het om het herintroduceren van Visual Studio tooling, zodat het ongeveer gelijk werkt zoals in .NET Framework.

Migratie van EF6 naar EF7

De vorige Entity Framework versie 6 - de versie van 17 oktober 2013 en dus niet te verwarren met EF Core 6 - was een vrij complete versie. In EF7 worden ontbrekende functionaliteiten uit EF6 toegevoegd. Het is op dit moment nog niet duidelijk welke functionaliteit van EF6 wordt toegevoegd aan EF7. Wel is duidelijk dat deze functionaliteit het makkelijker moet maken om de EF6 projecten te porten naar EF7.

Meer informatie

Op onze GitHub-pagina kun je de demo repository vinden. Hierin zijn wat shortcuts genomen, maar geeft wel een beeld van hoe Entity Framework werkt.

In de readme van de repository vind je meer informatie en links over EF Core 6 en EF7.

Mocht je hier nou nog vragen over hebben, of hulp van één van onze .NET Developers kunnen gebruiken… laat het ons weten! We kijken graag een keer met je mee.

{description}

Heb je een Microsoft Expert nodig?

Neem contact met ons op
{description}

Zoek je een nieuwe baan?

Bekijk onze vacatures